Korpschef Van Essen: ‘Het gezag en de samenleving mogen ons kritisch benaderen’

1 juli 2020

In gesprek met korpschef Henk van Essen.

Op 1 mei trad Henk van Essen aan als nieuwe korpschef. Het is een woelige tijd om de leiding van de nationale politie over te nemen. De coronamaatregelen, de demonstraties tegen racisme en politiegeweld en de nieuwsberichten over disciplinaire maatregelen tegen agenten, riepen bij Van Essen één fundamentele vraag op: ‘wat voor politie willen we eigenlijk zijn?’

“Je moet er in crisistijd op letten dat je als politie niet tegenover de samenleving komt te staan. Dat is altijd een van mijn uitgangspunten geweest”, zegt Henk van Essen aan het begin van het gesprek. De coronacrisis en de protesten naar aanleiding van racistisch politiegeweld in de Verenigde Staten, hebben ervoor gezorgd dat ook de politie in Nederland onder een vergrootglas ligt. Van Essen: “Wij zijn een politie die midden in de samenleving staat, die weet wat er in de wijken speelt, die weet wat nodig is, die relaties aangaat en die je kunt inzetten als de samenleving onder druk staat. Dat heb je gezien bij de demonstratie in de Bijlmer. Daar stonden de politiemensen tussen de demonstranten en daar ben ik trots op. Dat noem ik lokale verankering. Dat is een groot goed dat je moet koesteren.” Tijdens de vreedzaam verlopen demonstratie tegen racisme in de Bijlmer op 10  juni waren agenten te zien die meeknielden tijdens de twee minuten stilte. “De politie stelt zich neutraal op, maar de sentimenten in de samenleving spelen ook in ons korps. Sommigen agenten hebben tijdens de demonstratie daaraan invulling gegeven. Daar kan ik begrip voor opbrengen.”

Proportioneel geweld

Ook de aanhouding van en disciplinaire maatregelen tegen politiecollega’s leverde de afgelopen tijd nieuws op over de politie. Voor Van Essen riepen al die zaken, hoe verschillend ook, de vraag op: ‘wat voor politie willen we eigenlijk zijn?’ Hij schreef er zelfs een blog over op de politiesite. “Kijk”, legt hij uit, “uiteindelijk zijn we als politie een organisatie die als het nodig is een arm om de schouder legt en hulp verleent, maar die ook handhaaft. En als de situatie er om vraagt en we ertoe genoodzaakt zijn, zullen we ook geweld toepassen. We zijn daar terughoudend in, maar deinzen er, als er geen andere weg is, niet voor terug. Daar zijn we transparant over en daar mogen we ook kritisch op bevraagd worden. Grosso modo is het gebruik van geweld proportioneel. Maar als het een keer verkeerd is gegaan, moet je daarvan leren. En als er sprake is geweest van excessief geweld, moet je dat ook aanpakken. Dat moet dan wel na zorgvuldig feitenonderzoek gebeuren en niet op grond van een te snel oordeel op basis van een paar fragmentarische beelden op social media. “Wij zijn een politie die integer is, verbindend, moedig en betrouwbaar. Dat zijn de kenmerken die in als ons handelen centraal staan. Ik wil daar transparant en herkenbaar aan toevoegen. Het zijn die waarden waar we de gebiedsgebonden politiezorg, die zo kenmerkend is voor de Nederlandse  politie mee vormgeven.”

Geen narcostaat

Van Essen vertelt dat de capaciteitsproblemen en de aanpak van ondermijning regelmatig een worsteling oplevert. “We hebben in de afgelopen jaren veel werk gemaakt van de aanpak van de ‘High Impact Crimes’. Die zijn daardoor gedaald en dat is mooi. In die tijd hebben we minder aandacht besteed aan ondermijning.” Maar Nederland is geen narcostaat, meent hij stellig. “We moeten er wel alert op zijn dat de onderwereld overheidsdiensten tracht te infiltreren en corruptie aanwakkert. Daar hebben we nog een been bij te trekken. Maar daar zit ook de worsteling als de recherchecapaciteit niet wordt uitgebreid. Je kunt niet zo maar tegen de burger zeggen dat je minder aandacht hebt voor criminaliteit die de persoonlijke levenssfeer aantast, omdat je prioriteit hebt gelegd bij ondermijning. Die discussie wordt in de driehoek gevoerd. Dat is het maken van keuzes in het werk en het verdelen van schaarste.” Van Essen pleit ook voor het investeren in sectoren die van invloed zijn op het politiewerk, zoals de zorg. “Denk aan de mensen met verward gedrag, dat zijn meestal patiënten die niet door de politie opgepakt moeten worden. Wellicht is een soort verpleegkundige tegenhanger van de wijkagent denkbaar. We moeten werken aan de preventieve zorgkant in de maatschappij. Anders ben je alsmaar aan het dweilen met de kraan open.”

Boemelbus

Tegelijkertijd wijst Van Essen er ook op dat preventie lastig is te meten. Hij heeft een voorbeeld uit zijn woonplaats “Daar komt ’s nachts in het weekende een boemelbus uit Rotterdam die dronken uitgaanspubliek terugbrengt. Als je die door een politiewagen met twee agenten laat begeleiden, gaan die lui rustig naar huis. Gevolg: weinig overlast. Maar een ander gevolg is dat de rekenmeesters zeggen: het is daar zó veilig, daar kan wel een agent vanaf. Goed politiewerk laat zich soms lastig meten.”

Vertrouwen

Een andere opgave voor Van Essen is “dat een diender wel trots is op zijn vak, maar minder op zijn organisatie.” Hij vertelt over de reputatiemonitor van anderhalf jaar geleden en de voortdurende opdracht om te werken aan vertrouwen. “Uit die monitor bleek dat het vertrouwen van de burger in de politie gelijk is gebleven of zelfs licht gestegen. Dat is knap, want tijdens de verbouwing bleef de winkel open. Daar hebben de collega’s op straat voor gezorgd. Maar tegelijkertijd was het interne vertrouwen gedaald.” Hij haalt Wim Kuijken aan -die de vorming van de nationale politie evalueerde- die constateerde dat het systeemdenken en het persoonlijk maatwerk uit balans waren. “Dat heeft intern vertrouwen gekost. Maar als je de veiligheid in en het vertrouwen van de samenleving wil versterken, zul je dat ook binnen je organisatie goed op orde moeten hebben.”

Lange adem

Intern vertrouwen ontstaat als een politieagent zich gehoord en gezien voelt in zijn organisatie. Als dat er is, kun je lokaal verankerd zijn in heel verschillende wijken, legt hij uit. “Een basisteam moet de opgave van de wijk beantwoorden. Dat betekent ook dat de samenstelling van het basisteam herkenbaar moet zijn voor de wijk. Een team in Amsterdam-West ziet er bijvoorbeeld veel diverser, uit dan een team in Groningen. En bij diversiteit denk ik overigens niet alleen aan etniciteit, maar ook aan man en vrouw, jong en oud, LHBTI, zij-instromers…... Ook voor wat betreft die diversiteit hebben we nog een been bij te trekken. En als we medewerkers met een diverse achtergrond binnen de gelederen weten te krijgen, moet we ze ook nog zien te behouden. Ze moeten zich veilig en gewaardeerd voelen. Daar wil ik me voor inzetten.” Op de vraag wat daarbij de grootste hobbel is, zegt hij: “Het betekent dat we vormen van racisme en discriminatie in onze eigen organisatie bespreekbaar moeten maken. Je moet ook erkennen dat het een lange adem vereist. De politie is bijvoorbeeld vanaf de jaren tachtig bezig geweest om vrouwen goed te laten landen in de organisatie. Behalve een lange adem vraagt het ook om een consistente boodschap op alle niveaus. En dat individuele collega’s elkaar aanspreken op gedrag. Een foute grap is geen grap. Daar moet je van zeggen: dat kan niet. Het is mijn rol om dat te benadrukken.”

Aanspreekbaar

Over de verhouding tussen de politie en de gezagen is Van Essen te spreken: “Die is grosso modo goed. Wat je zoekt is een gezagsdrager die zegt: dit is mijn politie, daar sta ik voor. Toen ik nog districtschef was in Den Haag kon burgemeester Deetman ons, als er iets verkeerd ging, op niet mis te verstane wijze de spiegel voor houden. Maar hij zei ook tegen de buitenwereld: ík ben verantwoordelijk. Dat geeft de collega op straat vertrouwen. Buiten kijf staat dat het gezag ons kritisch mag benaderen en geen genoegen neemt met een vlak antwoord. Dat geldt ook voor de samenleving.” Ook intern wil Van Essen aanspreekbaar zijn. “Als onze integriteit in het geding is, als onze kernwaarden ter discussie staan, dan kunnen individuele collega’s de leiding benaderen. Uiteraard kan ik niet elk geval, of elk signaal zelf afhandelen, maar ik kan er wel voor zorgen dat de organisatie het aanpakt. Ook daar zet ik me voor in. Ik geloof in deze organisatie en dat we er maatschappelijk toe doen. En als ik later nog eens herinnerd word, hoop ik dat ze kunnen zeggen: hij is altijd een politieman gebleven.”